– pan gra).

Bediening:

Ik speel meestal rock en blues.

(Głównie gram rock i blues;

ik speel

– gram;

meestal

– głównie;

rock en blues

– rock i blues).

Klant:

Dat is geweldig! Misschien kom ik een keer luisteren.

(To świetnie! Może kiedyś przyjdę posłuchać;

dat is

– to jest;

geweldig

– świetnie;

misschien

– może;

kom ik

– przyjdę;

een keer

– kiedyś;

luisteren

– słuchać).

Bediening:

U bent altijd welkom.

(Jest pan zawsze mile widziany;

u bent

– pan jest;

altijd

– zawsze;

welkom

– mile widziany).


Dialog 3: Zamawianie deseru

Klant:

Heeft u een dessertmenu?

(Czy mają państwo menu deserów?;

heeft u

– pan ma;

een

– jedno;

dessertmenu

– menu deserów).

Bediening:

Ja, hier is het dessertmenu.

(Tak, oto menu deserów;

ja

– tak;

hier is

– oto jest;

het dessertmenu

– menu deserów).

Klant:

Dank u wel. Wat kunt u aanbevelen?

(Dziękuję bardzo. Co pan poleca?;

dank u wel

– dziękuję bardzo;

wat

– co;

kunt u

– pan może;

aanbevelen

– polecać).

Bediening:

Onze chocoladetaart is erg populair.

(Nasz czekoladowy tort jest bardzo popularny;

onze

– nasz;

chocoladetaart

– czekoladowy tort;

is

– jest;

erg

– bardzo;

populair

– popularny).

Klant:

Dat klinkt goed. Ik neem een stuk chocoladetaart.

(Brzmi dobrze. Wezmę kawałek czekoladowego tortu;

dat klinkt

– brzmi;

goed

– dobrze;

ik neem

– wezmę;

een stuk

– kawałek;

chocoladetaart

– czekoladowy tort).

Bediening:

Wilt u er nog iets bij drinken?

(Czy chciałby pan coś do picia?;

wilt u

– pan chce;

er nog iets bij drinken

– coś jeszcze do picia).

Klant:

Ja, ik wil graag een kop thee.

(Tak, chciałbym filiżankę herbaty;

ja

– tak;

ik wil graag

– chciałbym;

een kop thee

– filiżanka herbaty).


Dialog 4: Opłata rachunku

Klant:

Mag ik de rekening, alstublieft?

(Czy mogę prosić o rachunek, proszę?;

mag

– mogę;

ik

– ja;

de rekening

– rachunek;

alstublieft

– proszę).

Bediening:

Natuurlijk. Hier is de rekening.

(Oczywiście. Oto rachunek;

natuurlijk

– oczywiście;

hier is

– oto jest;

de rekening

– rachunek).

Klant:

Dank u wel. Kan ik met een creditcard betalen?

(Dziękuję. Czy mogę zapłacić kartą kredytową?;

dank u wel

– dziękuję;

kan

– mogę;

kunnen

– móc;

ik

– ja;

met

– z;

een creditcard

– karta kredytowa;

betalen

– płacić).

Bediening:

Ja, dat is mogelijk.

(Tak, to możliwe;

ja

– tak;

dat is

– to jest;

mogelijk

– możliwe).

Klant:

Geweldig, bedankt!

(Świetnie, dziękuję!;

geweldig

– świetnie;

bedankt

– dziękuję).


Dialog 5: Rozmowa z baristą

Klant:

Wat is de specialiteit van de dag?

(Jaka jest dzisiejsza specjalność?;

wat

– co;

is

– jest;

de specialiteit

– specjalność;

van

– od;

de dag

– dzień).

Barista:

Vandaag hebben we een speciale latte met karamel.

(Dzisiaj mamy specjalną latte z karmelem;

vandaag

– dzisiaj;

hebben we

– mamy;

een speciale latte

– specjalna latte;

met

– z;

karamel

– karmel).

Klant:

Dat klinkt heerlijk! Ik neem er een.

(Brzmi wspaniale! Wezmę jedną;

dat

– to;

klinkt

– brzmi;

heerlijk

– wspaniale;

ik neem

– wezmę;

er een

– jedną).

Barista:

Wilt u er slagroom bij?

(Czy chce pan bitą śmietanę?;

wilt u

– pan chce;

er

– tutaj;

slagroom

– bita śmietana;

bij

– przy).

Klant:

Ja, graag.

(Tak, proszę;

ja

– tak;

graag

– chętnie).


Dialog 6: Problem z zamówieniem

Klant:

Excuseer, er is een probleem met mijn bestelling.

(Przepraszam, jest problem z moim zamówieniem;

excuseer

– przepraszam;

er is

– jest;

een probleem

– problem;

met

– z;

mijn bestelling

– moje zamówienie).

Bediening:

Wat is het probleem, meneer?

(Jaki jest problem, proszę pana?;

wat is

– jaki jest;

het probleem

– problem;

meneer

– pan).

Klant:

Ik heb een sandwich besteld, maar ik heb een soep gekregen.

(Zamówiłem kanapkę, ale dostałem zupę;

ik heb

– ja mam;

een sandwich besteld

– zamówiłem kanapkę;

maar

– ale;

ik heb

– ja mam;

een soep

– zupa;

gekregen

– dostałem).

Bediening:

Oh, mijn excuses! Ik zal het meteen voor u in orde maken.